Een monteur die elke dag 24 uur oproepbaar is, rijdt in een bestelauto van zijn werkgever. Met ingang van het jaar 2012 gebruikt de monteur de bestelauto niet meer privé. In februari 2013 is er een zitting bij de rechter over het privégebruik in de periode tot en met 2011. De monteur neemt de bestelauto mee naar de zitting om aan te tonen dat deze door aard en inrichting uitsluitend of nagenoeg uitsluitend geschikt is voor vervoer van goederen. De Belastingdingdienst vindt dit een privérit en telt over 2013 het autokostenforfait bij. Hierover volgt een nieuwe rechtszaak.
Het gerechtshof vindt de bijtelling onterecht. De Belastingdienst heeft het karakter van de rit naar de zitting pas op 15 december 2015 ter discussie gesteld, terwijl voor het overige geen dubieuze ritten zijn geconstateerd. Dat is te laat. De wettelijke regeling eist controle in de actualiteit. De regeling is erop gericht dat de Belastingdienst de werknemer en de inhoudingsplichtige binnen redelijke termijn bevraagt over een geconstateerde dubieuze rit.
Daar komt bij dat deze rit naar de zitting, bedoeld om de bestelauto als bewijsmiddel te laten zien, redelijkerwijs niet met een fiscale bijtelling bestraft behoort te worden. De Belastingdienst handelt disproportioneel en niet in overeenstemming met de bedoeling van de bijtellingsregeling. De rechter veroordeelt de Belastingdienst in de kosten van de procedure.
Tip: Deze uitspraak is een mooi voorbeeld van corrigerend optreden door de rechter als de Belastingdienst een wettelijke regeling al te strikt toepast. De rechter laat in de uitspraak duidelijk blijken dat hij het standpunt van de fiscus volstrekt onredelijk vindt.